Het verhaal
In Henegouwen, met haar 264 kilometer bevaarbare waterwegen, bevindt zich het Park van Kanalen en Kastelen, gelegen in de driehoek tussen La Louvière, Ronquières en Seneffe.
Deze streek, waar miljarden werden geïnvesteerd in een tanende binnenvaart ter compensatie van het geld dat naar noodzakelijke Vlaamse projecten ging, is het doel van onze uitstap.
De zon was al een paar uur op, toen de eerste auto’s de parking van het eindstation van tram 3 op de grens tussen Zwijndrecht en Melsele opreden. Na de traditionele hartelijke begroeting vertrokken we enkele minuten na 8 uur richting Brussel. Roel en Sabine namen de snelste weg vanuit Oostakker.
Na een voorspoedige reis stopten we op de parking van de scheepsliften van Strépy-Thieu. Roel en Sabine dwaalden daar al rond. We lieten de auto’s op de parking en begaven ons naar het majestueuze gebouw. Daar stelden we vast dat onze gastvrouwen blijkbaar nog niet wakker waren: alle deuren waren potdicht. De aanwezigheid van enkele collega’s-trippers stelde ons echter gerust. Na wat gestommel en gevloek gingen de deuren open.
Het eerste deel van de rondleiding bracht ons naar de 8ste verdieping, waar een film werd getoond over het ontstaan en de realisatie van het project Strépy-Thieu. Op weg naar de filmzaal passeerden we de indrukwekkende galerij met de felblauwe machines en raderen, die de kabels van de liftbakken omhoog trekken. Na de film zochten we drank en verpozing in de kleine cafetaria, waar handige selfservice machines waren geïnstalleerd. Daarna was het tijd om terug af te dalen voor de boottocht. Onderweg bezochten we nog even het panorama en de verzameling opgegraven fossielen op de 5de verdieping.
Terug op het gelijkvloers was het even zoeken naar, en daarna wachten op het schip dat ons via de scheepslift naar Ronquières zou brengen. Tien minuten later zaten we op het dek in een stralend zon. Na een aantal ongebruikelijke manoeuvres bracht de schipper ons aan de ingang van de lift. Wat daarna volgde was een unieke ervaring: eerst een gratis douche vanwege de druipende tussenschotten, daarna een hemelvaart die ons met schip en al bijna 74 meter hoger bracht. De kolossale kabels trilden maar – gelukkig – begaven niet. Toen de schotten op de top open gingen ontvouwde zich een onrealistisch panorama: voor ons een kaarsrecht kanaal met donkerblauw water, links en rechts van ons diepe valleien met pittoreske dorpjes.
Op het dek werden intussen verhalen over kinderen en kleinkinderen uitgewisseld. Het schip pufte in de loodzware zon langzaam in de richting van Ronquières. Lichaamsdelen werden ingesmeerd met zonnebrandolie en even voorbij het waterviaduct van La Louvière, werden we uitgenodigd voor het middagmaal. Onderweg zagen we een paar gekken op waterjetski’s alle moeite van de wereld doen om juist niet te verongelukken.
Rond drie uur verscheen in de verte de spitse toren van Ronquières. Eénmaal aan wal – ’t is te zeggen: op het smalle stuk tussen de bakken – werden we onthaald door vriendelijke hostesses die in een soort Nederlands vertelden dat we deel mochten nemen aan een 2 uur durend spektakelparcours. Iedereen kreeg een oncomfortabele hoofdtelefoon en het nadrukkelijke verbod om met flits te fotograferen. Via een donkere trap kwamen we in de leefwereld van de schippers Benoît en Marieke. Heel interessant, maar er zaten toch wel een paar zageventen tussen… Daarna gingen we met de lift naar de top van de toren. Daar ontvouwde zich voor ons een schitterend vergezicht in de vier windhoeken.
Terug aan boord gingen we verder met waar we gebleven waren: op een zonovergoten dek gezellig keuvelen over de kinderen en gebeurtenissen, met een koele pint of een fris watertje. De terugreis verliep vlekkeloos. Het schip meerde aan aan de bovenkant van de liften van Strépy. Plots was er paniek bij de schipper en matroos: het treintje dat ons terug naar de parking moest brengen, was verdwenen. Blijkbaar een gevolg van een misverstand. Aangezien we verwacht werden in hotel Mercure, besloten we op gevaar van lijf en leden de steile wanden af te dalen. In de verte zagen we het treintje naderen… Uiteindelijk waren we nog vóór het treintje beneden. Na een korte rit waren we bij hotel Mercure in de bossen van Bergen.
Om zeven uur ’s avonds zaten we opgefrist en monter aan een glaasje champagne te nippen. Foto’s van de kleinkinderen werden gretig doorgegeven en becommentarieerd. De tafel was gedekt in een apart zaaltje waar het bloedheet was. Toen wisten we nog niet dat de hoofdschotel nog heter zou zijn… Het voorgerecht werd geserveerd in een trog die uitpuilde van allerlei slasoorten (in de volksmond: konijneneten), stukjes gerookte eend en foie gras. Tussen deze groene weelde zaten bovendien onherkenbare stukjes rood-paars vlees. Toen we de garçon vroegen wat die stukjes waren, mompelde hij iets dat we begrepen als “gibier”. Vol goedkeuring en bewondering werd iedereen verwittigd dat we wild aan het eten waren. Wisten we veel… In het slaatje zaten stukken “gésier confit”, wat zoveel betekent als gekonfijte spiermaag.
Het tussengerecht was ook een verrassing: St Jacobsnootjes op gebakken peperkoek. Het hoofdgerecht was nog meer een verrassing: lekkere rode poon op een bedje van zwarte linguini en rode curry saus. Very spicy! Het gerecht was zo kruidig, dat we de kok er van verdachten met opzet een volledig potje currypasta in de saus te hebben gekieperd. Toen we reclameerden, bood de garçon ootmoedig een gratis koffie aan. Het dessert, crème brulée, was alleszins eetbaar, en de wijn was drinkbaar.Na het eten gingen we nog even buiten op adem komen. Het openluchtzwembad was op dat late uur nog bevolkt door jong vlees. Terug binnen zochten we ons een plekje in de bar, waar de avond werd afgerond.
’s Morgens genoten we van een uitgebreid ontbijtbuffet. Op het programma voor zondagvoormiddag, stond een bezoek aan de stad van Elio. Bij aankomst bleek dat we niet de enige waren die hun zondagvoormiddag in de stad doorbrachten. Naar jaarlijkse gewoonte werd de “ducasse de Mons” (de kermis van Bergen) die dag afgesloten met de “petit Doudou”. De markt was omgetoverd in een soort arena, met geel zand in het midden en champetters met witte helmen die de orde handhaafden. Als echte toeristen ginegn we de stad op en af, vertoefden even op de “marché des fleurs” en maakten ons daarna klaar om een terraske te doen op de grote markt.
Toen oordeelden de hemelgoden dat het welletjes was, en ze openden hun sluizen. Nog net op tijd konden we het Maison des Brasseurs binnenvluchten. In de gezellige damp van natte lijven dronken we een paar pintjes, en besloten toen terug te keren naar hotel Mecure voor het middagmaal. Er was echter 1 probleem: het regende nog steeds pijpenstelen. Nat als jonge poedels kropen we een half uur later in onze auto’s. De weg naar het hotel bleek plots niet meer in de GPS te staan, waardoor we de korte afstand tussen stad en hotel via allerlei bochten en autosnelwegen, op nog eens een half uur aflegden.
Het middagmaal was, wonder boven wonder, van een veel beter niveau dan het diner van zaterdagavond. Ook de begeleidende wijnen waren van een ander kaliber. Blijkbaar was het management serieus onder de indruk van het fiasco van zaterdag.
En toen was het tijd om te vertrekken: de rekeningen werden betaald en er werd afscheid genomen van de vroege vertrekkers. Na een voorspoedige reis waren we terug in het vredige Vlaanderen. Voor de traditionele afsluiter viel dit jaar de eer aan de Kadans in Melsele.