De prehistorie

Een nostalgische terugblik op bijna 100 jaar scouting in Zwijndrecht

Het verhaal ↗

Bijna 100 jaar geschiedenis, opgetekend door zij die het kunnen weten (lees verder hieronder)

De foto’s ↗

Een bonte (eerder zwart-wit) verzameling foto’s uit een ver verleden

Documenten ↗

Maak kennis met de originele documenten, opgemaakt sinds 1926


Het verhaal

Albert Van Bogaert schrijft in het gedenkboekje “50 jaar scouting te Zwijndrecht 1930-1980”:

“Het begon in 1926. Het embryo van onze scoutsgroep was een klonter heimwee van een oud-zeeman werktuigkundige: Henri Toté. Hij was al voorbij de zestig en woonde in bij zijn dochter, Maria Toté die was gehuwd met August Van Clapdurp, kleermaker en de uitbater van zaal Apolloon”

Wat Albert waarschijnlijk toen niet wist, was dat “Henri” Toté officieel Adrianus Toté heette. In 1926 was hij 68 jaar en op pensioen. We laten Albert verder aan het woord:

“Tijdens de verlof- en vakantiedagen wandelde Henri bijna dagelijks met zijn kleinkinderen: Leon en Martin Van Clapdurp langs Blokkersdijk naar Pijp Toebak. Ze waren vergezeld van hun kameraadjes Albert en Antoine Van Bogaert (kinderen van Richard Van Bogaert).” De oudste was in 1926 tien jaar, de jongste acht.

Blokkersdijk en de dijken aan Pijp Toebak waren toen nog een stuk ongerepte natuur. Grootvader Toté leerde de jongens knopen leggen en een vuurtje maken om de koffie op te warmen. Met stokken uit het kreupelbos en oude dekens maakten ze een tent. Later, in 1928, kregen ze een oud zeil waarmee ze een waterdichte tent maakten.

1926: de vier pioniers

Intussen was Albert Van Bogaert in het Sint-Jan-Berchmanscollege in Antwerpen terecht gekomen, waar hij in contact kwam met “echte” scouts. Ze kregen boekjes van Baden Powell in handen en kopieerden het uniform van de “Boy-scouts”. Ze droegen een hemd en een “foulard”. Ze hadden lange stokken, waarmee ze over de grachten sprongen. Van een aansluiting bij het Nationaal Verbond (de “associatie”) was toen nog geen sprake, daarvoor waren de vier te jong.

Die associatie “Baden Powell Belgian Boy- and Sea Scouts” was ontstaan binnen de Franstalige bourgeoisie. In 1929 werd officieel beslist de “associatie” op te splitsen in een Vlaams en een Franstalig verbond: het Vlaams Verbond der Katholieke Scouts (VVKS) en de Fédération des Scouts Catholiques (FSC). De nieuwe structuren kwamen in voege op 1 januari 1930.

In 1929 werd de groep vergroot met het broederpaar Maes: Albert en Adrien. Adrien liep school in het Klein-Seminarie in Sint-Niklaas, waar ook Robert Orlent, Albert Callens en Leon Van Clapdurp studeerden. Ook Robert Orlent en Albert Callens traden toe tot de groep en aangezien ze ouder (en wijzer) waren, werden ze de eerste leiders van de would-be scouts.

In 1930 sloten ook de broeders Karel en Robert Menu aan, samen met Louis Hernould en Jozef Smet uit Melsele. Op 8 november 1930 volgde de officiële aansluiting bij het Vlaams Verbond der Katholieke Scouts.

Foto genomen op 31 december 1930. Boven vlnr: Martin Van Clapdurp, Albert Van Bogaert, Karel Menu, Albert Maes, Adrien Maes, Leon Van Clapdurp. In het midden vlnr: Robert Orlent, E.H. Duculot, Gustaaf Van de Merlen, Albert Callens. Onder vlnr: Robert Menu, Antoine Van Bogaert, Jozef Smet, Louis Hernould.

De eerste groepsleider was Gustaaf Van de Merlen, geboren in 1909 en priester gewijd in 1934. Hij werd in dat jaar opgevolgd door Robert Orlent. Er werden twee patrouilles gevormd: de Kieviten, met Albert Van Bogaert als PL en de Meeuwen, met Leon Van Clapdurp als PL. De eerste aalmoezenier was onderpastoor Duculot.

De eerste vergaderingen vonden plaats onder een afdak van het Gildenhuis. Wat later werd een eerste lokaal ingericht op de zolder van brouwerij Orlent . In 1934 vond de groep onderdak in twee stallingen aan Dorp West 15. Een stal deed dienst als werkplaats, de andere als vergaderzaal. In de jaren dertig was op Dorp West 15 het café “De vier Eemers” van Désiré Van Gelderen. Later volgde een hernummering, het pand lag ter hoogte van het huidige Dorp West 29.

Intussen hadden enkele creatievelingen pen en papier in de hand genomen. Met het oude typemachine van vader Van Bogaert en een zelfgemaakte drukpers, werd het groepsblad “Ons Spoorteken” gemaakt. Het blad verscheen driemaandelijks tussen 1934 en 1940.

In het begin steeg het ledenaantal gestaag, maar niet spectaculair. Daar kwam verandering in na de Vlaams kermis in 1936. In de tuin van het klooster werd een modelkamp ingericht en daar kwam de pas opgerichte welpenhorde in beeld. Binnen de kortste keren waren er 25 welpen aangesloten. Daarna werd de voortrekkersstam opgericht, die moest zorgen voor de doorstroming van de verkenners.

De voltallige scoutsgroep in 1936. De aalmoezenier was toen Lode Raemdonck. Uiterst links staat Robert Orlent. Tweede van rechts: Leo Tindemans.

Die groei had een impact op de huisvesting. De lokalen waren veel te klein om de vele welpen, verkenners en voortrekkers op te vangen. In 1936 vergaderden de welpen in een hoek van de schrijnwerkerij van de avondvakschool van de Sint-Paulusschool. Er werd gespeeld en verteld te midden van schaafbanken en stapels hout. Dat was verre van ideaal en bovendien was de ruimte te krap voor de vele scouts.

Onderpastoor Raemdonck vond een in onbruik geraakte feestzaal achter de kerk. In deze grote zaal werden met karton, triplex en kilo’s plaaster “nesthokken” ingericht. Alles ging goed, tot de eigenaar de feestzaal terug opeiste.

Alweer vond aalmoezenier Raemdonck een oplossing: een leegstaande, kleine herberg in de Moortelstraat. Volgens Antoine Van Bogaert was dit het huisje waar pastoor Cop in 1798 was opgepakt door de Franse soldaten.

Het huisje van chirurgijn Menges in de Moortelstraat, vlak voor de afbraak

Eind 1937 werd een kloek besluit genomen: de groep ging op zoek naar een eigen lokaal op een eigen terrein. Zo kwam onderpastoor Raemdonck terecht bij een pand, gelegen achter Dorp-Oost en de C. Van Goeystraat. Dit pand bestond uit een schuur met stallingen op een terrein van ongeveer 1.000 m² en was eigendom van de familie Van Goey. Frans Van Goey, vetweier en in het dorp gekend als “dikke Van Goey”, had jaren in het huis aan “de groote baan” gewoond.

Het terrein had de volgende kadastrale gegevens: wijk B, deel van 854b en lag in het typoniem “Oude Molenkouter”. De stallingen hadden oorspronkelijk gediend als kolenmagazijn, koeienstal, paardenstal en karrekot. Op de hof stonden enkele perenbomen van het ras “Winterkeizerin”.

In eerste instantie werden de stallingen en de grond gehuurd van het echtpaar Verhulst, Grote Baan (Dorp Oost) 89 in Zwijndrecht. Vandaag is dit huisnummer 75.

Dit echtpaar huurde het huis aan Dorp Oost, de stallingen en de grond van de familie Van Goey. In de overeenkomst, die werd opgesteld op 1 mei 1937, lezen we dat de scoutsgroep aan het echtpaar Verhulst een overnameprijs verschuldigd was van 100 frank en 500 kilogram aardappelen. Aan de eigenaars (familie Van Goey) was een jaarlijkse huur verschuldigd van 550 frank.

Een met de hand getekend plannetje, met de berekening van het grondoppervlak. De stallingen hebben een lengte van 40 m en een maximum breedte van 5 meter.

Voor de verbouwing van het gebouw, kon de VZW rekenen om heel wat materiële en financiële steun. Zo vermeldt Lode Raemdonck de verdiensten van de “stille werkers” Alois Michielsens, Charles Daems en Prosper Hutsebaut (de “suisse”), die de betonnen vloer hebben gelegd. Verder leverden de volgde personen en firma’s de nodige materialen: Henri Joos uit Hamme (beschotten), gebroeders Proost (bouwmaterialen), Achiel Poppe (honderden kilo’s cement), Imalso (dalstenen), Paul Verhelst (hout voor de zoldering)…

In afwachting van de oplevering van de verbouwde schuur, verbleven de welpen een tijdje in een oude elektriciteitscabine in de Sint-Annaboomstraat. In september 1937 werd het nieuwe lokaal “Sint Jorisvest” ingehuldigd door pastoor Verdoornt en konden alle leeftijden er terecht .

De scoutslokalen in 1937 na de verbouwing

Hoewel was voorzien in de huurovereenkomst, dat aan de stallingen veranderingen mochten worden aangebracht, leverden de noodzakelijke verbouwingswerken heel wat praktische problemen op. In 1938 werd besloten het “Sint-Jorisvest” te kopen. In januari 1939 werd een VZW opgericht: “Sint Joris”, die eigenaar zou worden van gebouw en grond. De VZW kreeg het startkapitaal van 6 geldschieters: dokter Petrus Heyvaert, Robert Orlent, Etienne De Stobbeleire, Alfons Van Hove, Richard Stoop en onderpastoor Lode Raemdonck. Elk schonk 5.000 frank. Op 21 maart 1939 werd de notariële akte van verkoop getekend bij notaris Florimond Van Goey in Rupelmonde. De kosten bedroegen 4.257 frank.

Het succes van de 36ste St-Theresiagroep was te danken aan 2 factoren: vooreerst de degelijke structuur en ondersteuning van de VVKS en daarnaast de inzet van de leidinggevenden. Hierbij vernoemd Albert Van Hove in het gedenkboek vier mannen: Gustaaf Van de Merlen, de allereerste groepsleider, Robert Orlent, zijn opvolger; Theo Vaerewyck, de verkennersleider en Lode Raemdonck, de aalmoezenier die zorgde voor de aankoop van het terrein en lokaal “Sint-Jorisvest”.

September 1936

Op 31 juli 1937 trokken zes Zwijndrechtse scouts naar de wereldjamboree in Bloemendaal-Vogelenzang: Robert Orlent, Leo Tindemans, Etienne Poppe, Albert Van Hove, Frans Van Raemdonck en Jules Verhelst. Ruim 30.000 scouts uit 35 landen verbleven gedurende 14 dagen in een immens tentenkamp. Twee keer werd en autobus gehuurd, die sympathisanten uit Zwijndrecht naar Nederland bracht. Het contact met de vele scouts uit alle hoeken van de wereld maakte veel indruk op de zes scouts en de bezoekers.

Augustus 1937: bezoek aan de Jamboree in Vogelenzang (NL)

In 1938 trok de volledige groep met de bus op kamp naar Bouillon. Aan boord zaten 40 jonge knapen en hun leiders. De tenten werden opgezet op een terrein midden de sparrenbossen, enkele kilometers verwijderd van Bouillon.

Bouillon 1938: de patrouille van de Zwaluwen

Voor het onderhoud van de lokalen en voor de aanschaf van nieuwe materialen (o.a. kampeeruitrusting) was geld nodig. In de loop van de jaren waren er enkele initiatieven genomen om aan geld te geraken: de verkoop van advertentieruimte in het blaadje “Ons Spoorteken”, de verkoop van koffie, waarvoor de groep van Achiel Van Landeghem een commissie kreeg, de verkoop van inkomkaarten voor de jaarlijkse toneelavond en natuurlijk de verkoop van honderden kilo’s peren….

In 1939 werden voor de eerste keer de “meifeesten” georganiseerd. Lokalen en terrein werden omgebouwd tot bodega, café, werpkraam, visput, enz. Er werd een podium getimmerd waarop beroemde en beruchte sketchkes werden gebracht. Dit openluchtfeest bracht elk jaar behoorlijk wat centen op.

Op 10 mei 1940 kondigde de Belgische regering een maatregel af, waarbij alle mannen vanaf 16 jaar zich binnen de 48 uur naar Frankrijk moesten begeven, om zich daar ter beschikking te stellen van het Belgische leger. Zeven scouts, begeleid door Honoré Maes en Flor Van Remoortere, vertrokken per fiets naar Frankrijk: Germain Baetens, Edward Bijl, Raymond Lauwers, Leo Tindemans, Albert Van Hove, Jos en Jules Verhelst.

Ze sloten aan bij een grote groep van 110 scouts uit Sint-Niklaas en belandden uiteindelijk in Wimille bij Boulonge. Daar bleven ze enkele dagen. Er was geen enkele opvang voorzien en de Duitsers bombardeerden de omgeving. Er zat niets anders op dan met de fiets terug te keren naar Zwijndrecht. Eind mei werden ze als helden ontvangen.

Tijdens de oorlogsjaren golden er heel wat beperkingen: de uniformen werden verboden, kamperen was verboden, nachtspelen waren verboden, lange voet- en fietstochten waren verboden. Voor de activiteiten die niet waren verboden, moest maandelijks een schriftelijke toelating worden gevraagd aan de Orts-Kommandant.

In 1942 trok een ludieke optocht door het dorp om reclame te maken voor het “cabaret” in het Gildenhuis. Bij gebrek aan benzine werd de auto – met daarop de publiciteit “Vandaag & morgen Gildenhuis / te 8u30” – getrokken door een ezel.

Publiciteit voor het “cabaret” in het Gildenhuis

Onder het mom van ouderavonden – die werden wel goedgekeurd door de Kommandatur – vonden vele toneel- en cabaretavonden plaats. Uit die tijd dateert het succesvolle zangstuk “De moord van Nijlen“.

Marcel De Keersmaeker, Etienne Poppe, Raymond Lambrecht, …

In maart 1942 werd Lode Raemdonck als aalmoezenier opgevolgd door Jozef Van De Putte. Als dank voor zijn jarenlange inzet en steun, kreeg hij als afscheidsgeschenk een fotoalbum aangeboden. Dit album was heel kunstig met de hand gemaakt en bevatte de “persoonlijke fiches” van de leden van de verkennerstak. Bekijk hier het album.

De eerste vijf jaren na de oorlog (1945-1950) worden omschreven als de meest turbulente. De oorlogsjaren hadden diepe sporen nagelaten. Er was een zekere “oorlogsmoeheid” ontstaan en er was sprake van een echte depressie. De helft van de leiding was gestopt en er was praktisch geen doorstroming naar nieuwe leiders. De scoutskas was leeg, de tenten en het materiaal waren tot op de draad versleten en de lokalen hadden een opfrisbeurt nodig.

Lentefeesten in 1947

In een periode van drie jaar (tussen 1946 en 1949) waren er drie groepsleiders: Antoine Van Bogaert, Albert Van Hove en Ward Dobbeleir. Pas met het aantreden van Ward Vereecken (1949-1957) ontstond er meer stabiliteit in de algemene leiding. Dankzij de financiële hulp van de familie Orlent, kwamen er nieuwe tenten in het magazijn.

Ward Vereecken in het scoutslokaal

Vanaf 1950 was er een enthousiast leidersteam om de instroom van nieuwe leden te begeleiden en ervoor te zorgen dat hun enthousiasme oversloeg op de leden. De groep groeide tot ongeveer 90 leden.

Groepsfoto in 1950

Ward Vereecken en Theo Dobbeleir waren de initiatiefnemers voor het ontstaan van de vriendenkring in 1954. Die had als doel: het samenbrengen van oud-scouts en scoutsvrienden tijdens dans- en culturele avonden. Anderzijds werd van de scoutsvriendenkring verwacht dat die de groepskas regelmatig zou bijvullen…

Het gedenkboekje 30 jaar scouting – 25 jaar VVKS

Op 27 mei 1956 werd 30 jaar scouting in Zwijndrecht gevierd. Waarom dit niet in 1955 gebeurde, naar aanleiding van 25 jaar aansluiting bij VVKS (officieel op 8 november 1930), zullen we nooit te weten komen… Met de middelen die toen financieel haalbaar waren, werd een feestprogramma samengesteld en een gedenkboekje uitgegeven.

Het feest werd ingezet met een eucharistieviering in de kerk. Daarna was er een optocht door de gemeente, gevolgd door een feestzitting in zaal Rubens. In de namiddag was er een tentoonstelling in de vernieuwde lokalen en ’s avonds werd een groot kampvuur ontstoken op het scoutsterrein. Op zondag 3 juni was er nog een feestbanket.

De lentefeesten op het terrein groeiden elk jaar. Oorspronkelijk was de organisatie ervan in handen van enkele bereidwillige oud-scouts. In de jaren 60 werd die taak overgenomen door het oudercomité, dat was opgericht door Jules Verhelst.

In 1960 beleefde de groep andermaal een moeilijke periode. Er was een gebrek aan leiders. De jongverkenners moesten zelfs een tijd zonder stellen, het waren de patrouilleleiders die de vergaderingen leidden.

Het was Jules Verhelst, die als groepsleider, nieuwe impulsen gaf en de groep samenhield. Met de groepssecretaris Robert De Ridder, stichtte hij het oudercomité. Dit comité, met Omer Dhollander als voorzitter, nam de nodige maatregelen om het verkennerslokaal en nadien de rest van de gebouwen te herbouwen.

Op de eerste zaterdag van mei 1968 startte de afbraak van het oude lokaal. De pannen verwijderen was niet simpel: het houten gebinte zat vol memel. Tegen eind mei lag alles plat. De plannen voor het nieuwe lokaal waren intussen getekend door architect François Van Hove, lid van het oudercomité. De rest van het jaar en in het voorjaar van 1969 werd flink doorgewerkt.

Op 10 mei 1969, precies een jaar na de start van de afbraak, gingen in de nieuwe lokalen de vernieuwde Scoutsfeesten door. In maart van dat jaar had Robert De Ridder het groepsleiderschap overgenomen van Jules Verhelst.

De nieuwe lokalen in 1970

In 1970 kende de groep een nieuwe start. Dankzij de uitbouw van de verkenners- en voortrekkerstak in de jaren zestig, stond een nieuwe generatie leiders klaar om de groep te leiden.

Er werden allerlei activiteiten georganiseerd en de jaarlijkse scoutsfeesten waren een groot succes. De groep leerde terug zingen: er werd een zangboekje gemaakt met de échte scoutsliederen en troubadours als Hugo Wauters en Guy Carpentier namen het voortouw tijdens de zangstonden.

Hugo tijdens één van de scoutsfeesten

Tot 1971 was Jozef Temmerman aalmoezenier. Hij werd opgevolgd door Herman Waterschoot, die tot 1980 bij de groep zou blijven. 1971 was ook het jaar van het kamp in Hotton, waar jongverkenners, verkenners en voortrekkers de nieuwe tenten (schenking van Robert Orlent) in gebruik namen.

In 1973 ging heel de groep op kamp naar Charleville-Mezières, op het domein van Robert Orlent. Tijdens dit kamp kamen de oudscouts van de 1ste generatie op bezoek. Zij werden o.a. getrakteerd op een rondvaart op de Maas met de Scheldemeeuw II (Scheldemeeuw was de totem van Robert Orlent). Ook de jongverkenners en verkenners mochten een keer meevaren. De VT’s niet, zij waren stout geweest…

De VT’s hebben hun tenten opgeslagen op het domein

En zo zijn we beland in het magische jaar 1974, waarin de voortrekkers hun legendarische fietstocht naar Sneek ondernemen.

In oktober 1978 werd Victor Van de Merlen begraven, een oud-scout van de eerste generaties. Na de plechtigheid, groeide het idee bij de aanwezige oud-scouts om regelmatig “iets” te organiseren. Theo Vaerewyck en Toine Van Bogaert namen het initiatief en brachten de “groep van “Club van 13” samen. In februari 1979 werd dit de “Club van 15″…

De namen: Ward Dobbeleir, Maria Lambrechts, Albert Maes, Robert Orlent, Frans Parijs, Toine Poppe, Etienne Poppe, Maria Proost, Leo Tindemans, Theo Varewyck, Toine Van Bogaert, Albert Van Hove, Jos Van Hove, Leontine Van Hove, Angèle Verhelst…. en hun resp. echtgenoten.

De club kreeg als officiële naam: “Oud-scoutskring 36ste Sint Jorisvest